Stichting Dorpsbehoud Papendrecht
Papendrecht, een dorpsgezicht waard!

Voormalige landgoed van het Huys te Papendrecht

Fundamenten in een bouwput op het voormalige landgoed van het Huys te Papendrecht – en de bewoners van een boerderij (1752-1955)

Cees van der Esch

Aan de binnenzijde van de dijk in de Kerkbuurt aan de Merwede is in september 2016 een bouwput gegraven ten behoeve van een te bouwen woonhuis voor de fam. Van Dalen. Er is grond en puin tot op een diepte van ca. 2.60 m. uit het dijktalud gehaald (na het heiwerk werd de put nog een meter dieper uitgegraven tot 0.20 + NAP). Hierbij kwamen een aantal bakstenen funderingen bloot waarbij ook het huis wat Teunis Klootwijk bouwde in 1921 (Kerkbuurt 36), en in 2016 is afgebroken voor de bouw van een woonhuis. Dit huis is verder niet van belang, wel de overige bouwsels die te maken hebben met het rijke verleden van de Dordtse eigenaren van het landgoed/buitenplaats waarvan deze bouwput aan de oostelijke grens strekte. Daarom hield ik het graafwerk, op nog geen steenworp afstand van waar ik woon, in de gaten, na toestemming van de opdrachtgever en de uitvoerder van het werk.


Ansichtkaart omstreeks 1900 met boerderij van W. Hofwegen. Het hooi in de scheepjes komt uit de polders aan de overkant van de Merwede waar het via de geopende luiken op de hooizolder wordt gebracht. In de Merwedepolders liep ook vaak vee van Papendrechtse boeren. Met een schuit, waar 6 koeien opgingen, werden die gebracht en gehaald door de ‘koeieschipper’ Huig van de Graaf, waarbij ook weleens een koe overboord ging die dan rustig naar de kant zwom (info Piet van Dongen).

Het herenhuis zelf, gesticht door jonkheer Thielman van Muijlwijck in 1644, stond ca. 60 meter westelijker. Hij erfde de grond ter grootte van 18 morgen en 158 roeden (ca. 18 ha) in 1624 van Willem Oom (Oem) Thielman, heer van Papendrecht. De jonge Thielman koopt in 1625 het hele dorp, en mag zich Vrijheer van Papendrecht noemen.


Tekening van Abraham Rademaker, copyright RKD, inv.nr. 0000174849Alleen de kelders van het grote huis zijn nog intact (Kerkbuurt 48,50,52) en er is sinds 2014 een werkgroep (met AWN) om zoveel mogelijk (bouw) historisch/archeologisch onderzoek over deze locatie boven water te krijgen[1]. Tegenovergesteld van de rijke heren, de elite uit de stad, volgt hier in hoofdzaak een archeologisch en historisch onderzoekje naar een woon- en werkplek van gewone dijkbewoners in de uithoek van dat voormalige landgoed.

De weinige losse vondsten: Graafwerk in een dijklichaam is altijd interessant, vooral in dichtbevolkte delen. De restanten van achtergebleven aardewerk en dergelijke van deze vroegere bewoners was hier vrij mager. Ondanks dat de bouwput een oppervlakte besloeg van circa 10 x 14 meter. Er is geen afvalput of iets dergelijks aangetroffen. Anders als in een stad, belande vroeger kapot aardewerk en ander afval in de dorpen met lintbebouwing vaak in het voorste deel van een sloot of greppel kort achter het erf, en aan de slootkanten. Puin en aardewerk kwamen dikwijls wat verder van het boerenerf in kuilen terecht als padverharding. Op deze plek stond in ieder geval een boerderij die in 1955 is afgebroken. Te noemen valt een klein aantal scherven roodbakkend geglazuurd aardewerk, waarbij enkele met slibversiering. Het meest uit de 18de - en eerste helft 19de eeuw. Onder andere van enkele kookpotten, een steel van een bakpan en een groot fragment met geschulpt oor wat waarschijnlijk afkomstig is van een grote teil. Ook een enkel fragment van het goedkope aardewerk uit Frechen of Siegburg[2], ongeveer uit het midden van de 19de eeuw, waarvan onder andere bij graafwerk achter de voormalige boerderij Kerkbuurt 16-18 bijna complete borden zijn aangetroffen. Nog schaarser was het aandeel witbakkend aardewerk. Voorts enkele majolica bordfragmenten met blauwe decoratie en een bekerfragment faience of majolica, en een hoekfragment van een tegel van een gekleurde fruitschaal, 1640-1650 met enkele pijpenkoppen uit ca. 1660, ongemerkt. Een heel ander type is een fragment van een ooit sierlijke porseleinen pijp uit circa 1880-1920, en dan nog een porseleinen knop uit de 19de eeuw, afkomstig van een kast of een deksel van een metalen doofpot. Ook een aantal fragmenten van ‘schildpadtegels’ en witte tegelfragmenten die afkomstig moeten zijn van een 19de eeuwse haardpartij die in de boerderij aanwezig was. Een vrijwel complete schoen uit de late 19de eeuw die broos en geperforeerd was door haarwortels van een boom lag tegen een fundering. Het steengoed was eveneens bijzonder schaars. Daarvan viel één fragment uit Westerwald op door het medaillon met een totaal onbekend wapen in renaissancestijl uit de laatste kwart van de 16de eeuw. Verder wat kleine glasfragmenten, te dateren tussen 1875 en 1925. Van het metaal zijn alleen wat ijzeren spijkers en een wartel te melden (wartel: draaibare schalm om een geit of kalf mee vast te zetten). Het meeste van deze weinige vondsten kwamen uit het ‘benedendijk vloerniveau’ in het dijktalud tot rond de 2.60 meter diepte, de toenmalige opgehoogde begane grond wat vanzelfsprekend is. Naar achteren loopt dit niveau uiteraard steeds minder diep af. In de zuidoosthoek van de put kwamen ook een zestal scherven van grijs aardewerk en één rood tevoorschijn, te dateren tussen 1300 en 1425 wat totaal niet past in de laag met 17de tot en met de 19de eeuws materiaal. Met het machinaal uitgraven zijn deze wat naar boven verplaatst. Deze laag die te voorschijn kwam moeten we zien als de bovenkant van een middeleeuwse woonheuvel tegen de dijk. Dat blijkt nog meer tijdens een grondboring waaruit, enkele decimeters beneden NAP, ook een scherf grijs kwam.[3] Tenslotte moet nog genoemd worden een scherfje wat in het dijklichaam bevond tussen twee funderingen van een gebouwtje wat er eerder stond dan de boerderij. Het betreft wat een zogenaamd ‘spinpotje’ wordt genoemd. Een zeldzaamheid voor Papendrecht; bij de duizenden aardewerkscherven bij de ontgraving van De Meent/ Oude Veer in 2005 is er niet één aangetroffen. Uit de Dordtse binnenstad worden ze ook maar weinig aangetroffen[4]. Voor wat betreft het gebruik van deze overwegend 16de eeuwse mini-kruikjes (1475-1570) uit Raeren is het nog steeds wachten op een duidelijk bewijs[5]. Het is niet met zekerheid te zeggen dat dit kruikje hier thuis hoort, mogelijk is het indertijd met grond voor ophoging van elders afkomstig. Een opmerking: er is niet met een metaaldetector gezocht.



Een compleet spinpotje uit Dordrecht, bodemvondst Merwekade 1988, en rechts het fragment uit de Kerkbuurt Papendrecht.

Funderingen: De dwars op de dijk gelegen muren waren alleen nog intact wat betreft het voorste gedeelte wat nog aansluit aan de zuidelijke voormuur in het dijklichaam zelf, die voor het oog onzichtbaar blijven. Deze bijna tot de rand van het asfaltdek strekkende restanten blijven voorgoed verborgen. Daar mag voor de stabiliteit van de dijk niet worden gegraven. De noordelijke funderingen van de boerderij waarop een schuur/stal stond, lijken bij de vroegere sloopwerkzaamheden praktisch geheel verdwenen te zijn. Deze kunnen in de weg hebben gelegen met het planten van fruitbomen. Zij bevinden zich wat verder van de dijkkern, de bouwers werden dan ook genoodzaakt hier in een lager niveau de funderingen aan te brengen. In een oud dijkhuis zien we dan ook vrijwel altijd in de vloeren een niveauverschil van voor- naar achterzijde. Er is in hoofdzaak gebruik gemaakt van de iets grotere ijsselsteenformaat, namelijk de gele en iets rossige Dordtse steen van circa 17 tot ruim 18 cm lengte. Van de zes zuid/noord lopende funderingen was het in het begin toch nog een puzzel om te bepalen wat bij wat hoort. Natuurlijk weten de oudere Kerkbuurt bewoners dat op deze locatie een sterk verwaarloosde boerderij stond, alleen het muurwerk was nog redelijk gaaf. Deze boerderij Kerkbuurt 32- 34 (oud wijknr. A234- A235), waarvan Willem Hofwegen (bijnaam Wim de Pink), als de laatste boer er tot 1946 heeft gewoond, is eind 1955 afgebroken. Een blik op de kadastrale kaart begin 19de eeuw maakte het één en ander duidelijker. Echter, de hulpkaarten uit eind 19de eeuw en begin 20ste eeuw blijkt dat er een grondige verandering heeft plaats gevonden, waar we later op terug zullen komen. De eerste en vierde fundering vanuit het oosten gezien (had en heeft) een tamelijk stevige basis van circa 55 cm dikte, dat is 3 steen-lengten van ca.17-18 cm plus de voegen, die met een aantal lagen naar boven overgaat (versnijding) tot een 2.5 steen breed. Bovengronds zijn de muren waar het dak op rust gewoonlijk 2 steens, of anders 1.5 steens (in dikte afnemend voor de ligging van de vloerbalken). Het betreft hier de westelijke muur van het woonhuis, waarvan de oostelijke muur/fundering in de zijkant van de hiernaast gelegen stoep verborgen ligt (de smalle stoep kon na de afbraak van de boerderij in 1955 ongeveer met een meter verbreed worden). Hieraan heeft dus een stal, met daar boven de ruimte voor de hooiopslag gestaan. Dit deel van de boerderij werd al vóór 1955 afgebroken, een foto van omstreeks 1950 toont dan alleen nog het woongedeelte. De vierde fundering (vanuit het oosten gezien) is de westgevel van deze schuur/ boerderij die in de lengte van de dijk stond. Deze is met een halve tot één steen breder ietsje zwaarder gefundeerd. Dat betekent een breedte van het woonhuis van 6 meter, en de lengte van de schuur, de hooizolder en beneden de stal ruim 8 meter, met een totale lengte van 14,12 m. Aan de dijk zag men vroeger de boerderij met hooiluiken boven en onder de dakgoot, met daaraan vast het woonhuis waarvan de blinden en de raamkozijnen er de laatste jaren verwaarloost uit zagen. Het bedrijfsgedeelte was zoals gewoonlijk met gepotdekselde geteerde houten planken op een bakstenen onderbouw.


Een ereboog bij de boerderij ter gelegenheid van het kroningsfeest van koningin Juliana 1948, met onder andere Joost en Maarten Romijn, Alie Verheuvel, Teuntje van Dongen en kinderen van Pietje van der Tak (foto collectie Piet van Dongen).

Bijzondere methode van funderen?: Zoals gezegd stond voordat de boerderij werd gebouwd, een smal bouwsel van 4.82 breed waarvan de fundering een wel heel merkwaardige opbouw vertoonde. Op de vlijlaag volgde een laag bakstenen die op z’n kant en verticaal geplaatst waren, dus op de kopse kant. Moeilijker kan gewoon niet, dit heb ik dan ook nooit eerder gezien! De breedte is 5 maal circa 9 cm (steenbreedte) plus de voegen is 48 cm. Het ligt totaal niet voor de hand om zo vanaf een kleibodem te beginnen. Waarschijnlijk wilde de metselaar met deze methode optrekkend vocht tegen gaan, want alleen de rechtop staande stenen zijn hard gebakken en geel van kleur. De overgrote delen van deze fundering is ongezien weggebroken, we mogen echter aannemen dat deze ongebruikelijke methode hier grotendeels is toegepast. Het noordelijk einde van de fundering had een verbrede voet/poer van 52 x 52 cm die dieper was ingegraven, ook de boerderij was met een dieper liggende voet, als een poer op de hoeken ingegraven met een toch wat forse afmeting van 70 x 90 cm. Waarschijnlijk bestaande uit 3 of 4 lagen baksteen, daar heb ik niet speciaal op gelet. Dit kwam waarschijnlijk meer voor[6], een soort hoeksteen die extra stevigheid aan het gebouw geeft. Is deze methode iets specifieks voor dijkwoningen? En zijn deze poeren alleen aan de achterzijde aangebracht zodat er een groter draagvlak verkregen werd ter voorkoming tegen het scheef afzakken van de dijk? Er zijn namelijk weinig panden aan te wijzen die juist in het dijklichaam verzakken, dat zijn dan ook de meest oude. Het merendeel zakt juist van de dijk af het zachtere talud in, dat zien we vooral in Sliedrecht. (Zie Tekening)


Plattegrond van de funderingen, tussenmuren konden door het snelle graafwerk niet worden ingetekend. Blauw: koetshuis/paardenstal uit de 17de eeuw van de vrijheer van Papendrecht, rood: de fundering van de latere boerderij van na de brand van 1837 met poeren op de hoeken, het is onbekend of deze ook zijn aangebracht langs de dijk, wat gestippeld is, is niet waargenomen o.a. door grondopslag en wat verborgen ligt onder de stoep. Groen is het huis uit 1921 wat gedeeltelijk op de plek van de 17de eeuwse boerderij staat, als laatste boer Nicolaas Willem van Duren.
In de westelijke hoek van de bouwput lag de fundering uit 1921, waarvan de westelijke muur benut werd door een forse fundering van een veel ouder huis/boerderij. Het huis uit 1921 is niet onderheid, en was ook niet vrij van scheurvorming als gevolg van ongelijke zetting: de westmuur stond op een 17de eeuwse fundering, en de overige funderingen uit 1921 lagen veel ondieper. Verder staan alle funderingen op een pakket van opgebrachte kleilagen op afzettingen van de Merwede[7]. De ophogingspakketten kunnen zeer verschillend van dikten zijn, dat is wel gebleken uit AWN onderzoeken langs de dijk, met name in Papendrecht. Ligt het dijklichaam direct op het veen, wat vooral bij inlaagdijken het geval is, dan klinkt zo’n dijkstrook enorm in. Verder was hier waarneembaar dat voor het metselen van de funderingen iets fijn puin en rivierzand in de sleuven is aangebracht (dat aangestampt werd). De onderkant van de oudste funderingen[8] liggen globaal 2.75 meter beneden de kruin van de dijk, dat is ongeveer 0.93 + NAP. De hoogte van de dijk-as is hier 3,78 m.+ NAP. Dat betekent dat dit dijkvak in de loop van de 18de eeuw waarschijnlijk (weer eens) flink is opgehoogd. Want de huizen/boerderijen in de Kerkbuurt staan vrij hoog waardoor in de bovenkamer een vrij uitzicht was op de rivier de Merwede, in tegenstelling tot het westelijke en het oostelijke deel van Papendrecht. Dit zou verband kunnen houden met forse golfslag tijdens zuidwester stormen die vanuit de watervlakte van het nog deels door de Sint Elisabethsvloed (vanaf 1421) verdronken Dordtse gebied tegen de dijk van de Kerkbuurt beukten. Verhagen[9] die vrij uitvoerig dijkwoningen beschrijft gaat vrijwel niet in op ligging en de bouwwijze van de funderingen. Uitvoerig zijn echter de beschrijvingen over het in de loop van de 18de en 19de eeuw mee omhoog gaan met de dijken. Veroorzaakt door het zakkende land en verhoging van de rivierbodem moest de stal en de woonruimte zoveel mogelijk watervrij blijven; vloeren werden verhoogd en ramen en deuren werden hoger in de gevel geplaatst[10]. Men trok lering uit de overstromingen van 1709, 1726 en 1740/1741. Vloerrestanten zijn niet aangetroffen, noch van steen noch van hout, alleen verspreid enkele stukken van rode en grijze plavuizen en veel baksteen. Een deel van een kelder met tongewelf met dikke lagen witkalk en blauw gemaakte kalk bevond zich tegen de eerst genoemde fundering van de boerderij, dus onder de achterzijde van het woongedeelte op dijkhoogte wat zich aan de oostzijde bevond. De vloer van de kelder bestond uit grijze plavuizen. Later is dat kelderdeel ongezien weggebroken en kan ik er verder weinig over zeggen. Volgens de uitvoerder van het werk kwam de bovenrand van een waterput aan de noordelijke zijde van de bouwput tevoorschijn. Die moet dan in de schuur/stal aan de noordzijde gesitueerd worden. Deze werd bij het beëindigen van het boerenbedrijf vaak als afvalput gebruikt.


Foto van de zinkerbouw van Visser en Smit in 1951 met links de westelijke kant van de boerderij met de voorgevel vlak langs het weggedeelte. Hier was ook een woongedeelte verhuurd aan Meeuwezientje Hartkoren-Wed. Kooijman (info Piet van Dongen). Op de gepotdekselde gevel zit het reclamebord: Echfalon voor wol. Rechtsboven de Merwedepolders met Huis te Merwe. (foto collectie Dorpsbehoud Papendrecht).

Betekenis van de funderingen en de Damsteegh: Volgens Jan van der Esch heeft op deze hoek van het landgoed twee boerderijen gestaan die genoemd worden in notarisakten. Hieruit noemen we beknopt de regels waar het om gaat. De oudste boerderij komt voor het eerst voor in een akte uit 25 mei 1697 waar Otto Hoijnc van Papendregt, Heer van Papendregt en Matena, het Huys met alles wat daarbij hoort[11]. Dus ook een grote lap grond, genaamd de Bootsmanweer: vanaf de Merwede tot aan de achterdijk, de grens met Oud Alblas voor 10.000 gulden. In deze akte wordt onder andere genoemd…als ook een Huijs ende schuer aen de oostsijde van den ouden vijver gelegen voor desen bewoont bij Hendrick den Boer ende nu bij Marijnes Cornelisse Thuijnman. Waarschijnlijk is een deel van deze fundering in 1921 door Teunis Klootwijk gebruikt om zijn huis (de westgevel) op te bouwen. Op 7 december 1752 wordt er weer een akte opgesteld in verband met verkoop aan Pieter van Well[12]. Daarin wordt onder andere ook genoemd: … benevens nog het Huijs en schuur aan de oostzijde van de oude vijver met den stoep of Damsteegh tot tegen het nieuwe Huijs ..(en schuur van de verkopers). Iets verder lezen we dan weer: ..uitgesondert het nieuwe Huijs staande naast de bovengemelde oosterse stoep of Damsteegh met de schuur daaragter.. We zouden veronderstellen dat het nieuwe huis[13] de boerderij betreft die in 1955 is afgebroken, en waarvan de fundering, met onder andere de verzwaarde ‘voeten’ in de bodem is teruggevonden. Maar dat blijkt toch niet helemaal waar te zijn, zoals we in het vervolg zullen zien. Hierna wordt dat nieuwe huis met schuur nog viermaal genoemd. Willem Schorteldoek[14], nu eigenaar volgens de akte uit 12 mei 1756 (en waarschijnlijk ook de bouwer), verkoopt het aan Willem van Dalen, schepen van Papendrecht en Matena. Ten westen bleef het land en bebouwing aan de heer Pieter van Well. Achtereenvolgens wordt het nieuwe huis en schuur in 1770, 1783 en 1790 genoemd als zijnde bewoond door Willem Willem van Dalen[15]. In al deze aktes wordt dus ook het (oude) huis met schuur genoemd, wat blijkens de eerste akte uit 1697, ergens in de loop van de 17de eeuw gebouwd moet zijn; logischerwijze in ieder geval na de bouw van het huis van de Vrijheer. Deze boerderij staat in het begin van de 19de eeuw nog op de eerste kadastrale kaart van ca. 1827. Tussen het grote Huys te Papendrecht en deze boerderij ligt direct ten noorden nog een grote vijver, vandaar de aanduiding aan de oostsijde van den ouden vijver[16]. De fundering van deze boerderij moet nog grotendeels aanwezig zijn in het dijktalud bij de voormalige smederij van Jan Middelkoop en deels onder het huis van Teunis Klootwijk. De boerderij moet waarschijnlijk zijn gesloopt rond 1873 toen kort ervoor het herenhuis en alle grond werd verkocht. Ook komt het op een hulpkaart uit 1886 niet meer voor. De laatste bewoner, Nicolaas Willem van Duren (boer, gewoonlijk aangeduid als bouwman) wordt een enkele maal genoemd in de notarisakten[17]. De vijverpartijen komen nog voor op een kadastrale kaart[18] uit 1914, kort erna moeten deze zijn gedicht. Bij het uitgraven achter de voormalige smederij voor een garage op 13 februari 2017 kwam een afwijkende kleur klei en wat rivierzand tevoorschijn. We kunnen ervan uitgaan dat we hier de oostelijke rand van de gedempte vijver moeten zoeken.
Nog iets over de Damsteegh, want dat is een interessante naam! Volgens Teixeira De Mattos[19] werden deze stegen, vrijwel haaks op de dijk, gebruikt voor het binnendijks weghalen van aarde voor dijkaanleg of versterking, en dienen 40 roeden uit elkaar te liggen. Omdat juist achter de Kerkbuurt (klei)verhogingen liggen (zie noot 3) is dat een mooi gegeven. Ook de Zalmsteeg zou een damsteeg(h) geweest kunnen zijn. Maar ook ten westen van de kerk liggen stegen/stoepen waarvan de oorsprong net zo oud zou kunnen zijn als het grootste deel van de dijk zelf die terug gaat tot omstreeks 1100.



De achterzijde van de gehalveerde boerderij van Willem Hofwegen hoog op de dijk, ca. 1953. Middenvoor de boerderij van Piet van Dongen aan de stoep, officieel de Oostersche stoep of Damsteegh. (foto collectie Piet van Dongen).

Het nieuwe Huijs afgebrand: De fundering van de boerderij roept toch wat vragen op omdat op de kadastrale kaart een gebouw staat afgebeeld met flinke afmetingen in noordelijke richting, wat niet in overéénstemming is met de latere kadastrale kaarten. Navraag met achterbuurman Piet van Dongen die daar van jongs af woont, blijkt er geen twijfel over te bestaan dat er nooit een grote schuur aan de noordzijde heeft gestaan. Ruud Slagter bracht uitkomst door in de archieven van Dordrecht, Gorinchem en het Kadaster in Rotterdam de desbetreffende gegevens te achterhalen[20]. Behalve de notariële akten waaruit we de bewoners vanaf 1828 kunnen achterhalen, staat er bij de belastbare gegevens van het Kadaster bij Jacob van Dalen C.zoon[21] in de kolom Beknopte beschrijving der plaats gehad hebbende veranderingen en onder de Verwijzing: sectie B 631 schuur en erf, en B 633 huis; Scheiding 1837 afgebrand. Met dit bewijs is het meteen duidelijk. Een berging met een grote hoeveelheid hooi, plus misschien een rieten dak maakt dat veel boerderijen in de as gelegd zijn, wat helaas nog steeds gebeurd. Bij de herbouw is het achterste deel, de grote schuur (de schuur daaragter) niet opnieuw opgebouwd. Het waarom kunnen we alleen maar naar gissen; de financiën waren waarschijnlijk niet toereikend. Het deel langs de dijk zal waarschijnlijk op de fundamenten zijn herbouwd gezien het doorgaande horizontale metselwerk aan de zijgevel tot aan de dakrand blijkens een foto uit ca.1900. De afgebrande boerderij (het ‘nieuwe huys’) die uit de 18de eeuw stamt, moet hoogstwaarschijnlijk bovenaan de kopse gevel (boeren) vlechtwerk gehad hebben. In de loop van de 19de eeuw wordt dit fraaie metselwerk helaas steeds minder toegepast en wordt de gevel afgedekt met een rollaag zoals de foto laat zien.

De paardenstal van de heer van Papendrecht: De vraag aan welk gebouw de smalle fundering met een breedte van circa 4.82 meter, en een onbekende lengte heeft toebehoort, moet vrijwel zeker een paardenstal en koetshuis zijn geweest. Dat blijkt uit een aantal bijzondere ontdekkingen die Henk van de Graaf heeft gedaan in het RKD[22] en uit een particuliere collectie tekeningen uit het begin van de 18de eeuw. Daar staat ten oosten van het herenhuis alleen één gebouwtje, met een brede deur aan de dijk en vier raampjes aan de zijgevel; boven een ruimte voor de koets en beneden de paardenstal. Omdat in het midden van de 18de eeuw een huis (het nieuwe Huijs) werd gebouwd, stond het koetshuis met paardenstal in de weg en werd afgebroken. Daarvoor in de plaats kwam een nieuw koetshuis met paardenstal direct westelijk van het herenhuis te staan. Dat blijkt uit een advertentie[23] voor de verkoop van onderdelen wat bij opbod plaats zal vinden op 31 mei en afslag op 7 juni 1811. Daarin staat onder andere: …Groote, Hegte, Sterke (…) vernieuwde Heere-Huizinge (…) met een ongemeen schoon uitzigt over de Rivier, op den Bies-bosch en voornoemde Stad. Daar naast een ongemeen Hegt, Sterk en ruim Koetshuis, met een Stalling voor vijf Paarden daar achter (…). Het is alleen vreemd dat de kunstenaar de 17de eeuwse boerderij er niet bijgetekend heeft. Kennelijk vond hij het zo genoeg.

Ondanks het nalaten van archeologisch vooronderzoek (bureau- en booronderzoek), heeft deze AWN waarnemingen tijdens het graafwerk met archiefonderzoek, datgene bijgedragen dat er weer iets is toegevoegd aan de historie van de dijkbewoners in het ‘dorp aan de rivier’. Met dank aan Piet van Dongen voor foto’s en aanvullende gegevens over de familie Hofwegen etc., en de bijdrage van Ruud Slagter voor het zoekwerk in het Kadaster en de notariële akten.


[1] In het kwartaalblad van de Historische Vereniging West- Alblasserwaard is in 2016, nr.2 een artikelenreeks verschenen van J.M. van der Esch: Een stukje historie van het Huys te Papendrecht, voorts Jan Holwerda: Huis te Papendrecht met een aanleg door tuinarchitect Gijsbert van Laar, en Henk van de Graaf: Dromen tussen fictie en werkelijkheid- Ontdekkingen van 17de en 18de eeuwse tekeningen en schilderijen van Papendrecht.[2] Michiel Bartels: Steden in scherven, deel 1, p. 165-166, deel2, p. 742 en 249. Deventer 1999.[3] Achter het dijkhuis Kerkbuurt 16 is in 1992 uit een kleine opgravingsput gebleken dat daar eveneens een woonheuvel is aangebracht, uit waarschijnlijk einde 15de eeuw, de top daarvan ligt op ca. 0.35m -NAP, en de onderzijde ligt op ca. 5.38 m. beneden de kruin van de dijk. In dit ca. 1.35 m. dik pakket bevatte ook laat middeleeuws scherven en zelfs scherfjes Romeins aardewerk. Circa 50 meter noordelijk ligt de Sliedrechtse Stroomrug (actief in de Bronstijd) waar in het verleden Romeins materiaal is gevonden. De hogere rug moet ongetwijfeld dienst hebben gedaan voor aardhaling. Zelfs ook nog bij de dijkdoorbraak in 1953. C. van der Esch; AWN ( Vereniging van vrijwilligers in de archeologie) kwarttaalblad Grondig Bekeken 8, nr.1- 1993.
[4] Ik heb er 3 uit Dordrecht. De grootte kan behoorlijk verschillen, een opmerking van Groeneweg als zouden de meeste potjes 4 cm hoog bedragen, klopt niet met de opgave van Van Beuningen: 6.2 tot 8.1 cm en de 3 Dordtse: 6.2, 7.4 en 8 cm. Ook de overige uit Dordrecht variëren tussen de 5.6 en 8.2 cm. Deze Papendrechtse is circa 5 cm hoog geweest.
[5] Het zijn geen inktpotjes geweest, zie Signalementen in AWN-Westerheem 61, nr.4, 2012 p.272-274 n.a.v. de Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie, gemeente Alkmaar, nr.34, 2012. Maar ook geen pelgrimsflesjes (voor heilig of gewijd water) volgens H.J.E. van Beuningen als reactie op Gerrit Groeneweg Het spinpotje uit Hoeven: tijd voor een nieuwe visie. Groeneweg gelooft ook niet als gebruik bij het spinnen voor wol of vlas, hij denkt daarom als soevenir met ‘heilig’ water door pelgrims naar bijvoorbeeld Aken mee naar huis genomen, Westerheem 48, nr.4, 1999, p.121-130. Van Beuningens reactie: Westerheem 46, nr.2, 2000, p.259-261.[6] Ik herinner me dat in 2004 aan het begin van het Westeind in Papendrecht (put Kraaijeveld objectnr.561) voor een bouwput vrijwel alles al was weggegraven, dat toen ook zo’n plateautje zichtbaar kwam bestaande uit 2 lagen los in de klei gelegd van ca.75x74 cm. Ik vroeg me toen af wat dat te betekenen had. Hieronder lagen wat botresten van een geit of schaap, en enkele vogelbotjes, een bouwoffer? Eveneens vond de AWN aan het Oude Veer (ontgraving parkeerkelder objectnr. 566) een poer van kloostermoppen van ca. 57x 54 cm, enkele lagen hoog. Deze poer zou ook gediend kunnen hebben voor de stijlen van het ankerbalkgebint van een boerderij.
[7] De dijk van het oostelijke eind van de Kerkbuurt, en dan waarschijnlijk ook een deel van de Visschersbuurt, stamt waarschijnlijk niet uit de middeleeuwen. Door boringen achter Kerkbuurt 12- 16 is gebleken dat het hier niet gaat om het gangbare klei op veenpakket, de komgrond. Het Holland-veen zit hier veel dieper, de bovenlaag is weg geërodeerd door de Merwede en deze plaats gemaakt voor afzettingen van zand/kleilaagjes. De locatie is er slechts 30 meter van verwijderd. Dit deel van de Kerkbuurt is waarschijnlijk herbouwd vanaf de eerste helft van de 16de eeuw. Een bebouwing met dijkje uit de late middeleeuwen zou dan zijn weggespoeld (voorlopig is dit een theorie).
[8] Uitgezonderd de 17de eeuwse fundering die benut werd voor westmuur van de bouw van het huis uit 1921. Deze ligt waarschijnlijk dieper.
[9] P. Verhagen: De stem van het water. Schuilplaatsen tegen de vloed in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Molenaarsgraaf 1987.
[10] Verhagen, Hoofdstuk 6, p. 157 is interessant waar een voorbeeld wordt aangehaald uit Streefkerk: dijk ter plaatse 3.85 +NAP, hoogte van de vloer van de waterkamer was 2.20 +NAP en de vloer van de grote kelder 0.50 +NAP. Deze laatstgenoemde hoogte mogen we tevens beschouwen als het bovenvlak van het verhoogde erf.
[11] Vriendelijke mededeling Jan van der Esch, Oud rechtelijke archieven Papendrecht en Matena; R.A.D. 557/6.
[12] Pieter van Well was notaris te Dordrecht.
[13] Omdat het woord ‘uitgesondert’ steeds herhaald wordt, vermoed ik dat dit uiterste hoekje grond in de 18de eeuw geen deel meer uitmaakt van het landgoed.
[14] Leendert Schorteldoek, koopman in metalen te Dordrecht. J.M. van der Esch 2016 (zie noot 1).
[15] Vriendelijke mededeling van Jan van der Esch: R.A.D. 557-6.
[16] Dit betreft een deel van de gewijzigde/ vergraven waterpartijen rond 1805. Jan Holwerda 2016 (zie noot 1).
[17] Deze Nicolaas Willem van Duren is een zoon van Abraham van Duren en Helena Cornelia Schorteldoek (dochter van Leen Schorteldoek). Na het overlijden van zijn ouders erft hij in 1849 alles, maar overlijdt reeds in 1854 op 34 jarige leeftijd (J.M. van der Esch/R.A.D. 714-50). Op 4 jan. 1870 wordt de boerderij nog aangeduid als van de ‘erven Van Duren’. In 1873 wordt alles verkocht en komt in handen van Pieter Bastiaan Visser, aannemer te Sliedrecht, en Woutrina Visser, weduwe van Pieter Langeveld te Hardinxveld (R.A.D. 558-36).
[18] De bezittingen van aannemer Gerrit Klootwijk die alles versnipperde en verkocht.
[19] Teixeira De Mattos, L.F. p. 244 in: De Waterkeeringen Waterschappen en Polders van Zuid-Holland Deel IV1- De Waarden, Afd.11, Het land tusschen Lek en Merwede. ’s Gravenhage 1933.
[20] Ruud Slagter is onder andere werkzaam geweest bij het Kadaster en is oud lid van de AWN.
[21] De familie Van Dalen worden hier als eigenaars/bewoners reeds vanaf 1756 genoemd, (zie boven). De oudste gegevens uit het kadaster en de notariële akten wordt vermeld in een akte van 1870 waar terug gegaan wordt op de vermelding van 14 aug. 1828 als Jacob van Dalen twee huizen, schuren erf en weiland tot de Tiendweg erft van zijn ouders Cornelis van Dalen en Johanna van Dalen. Beknopt volgt hier globaal een overzichtje van de bewoners van het huis/boerderij wijk A nr. 90 wat in 1837 afbrand (Leggerartikel 26 en 358): Deze Jacob van Dalen Corneliszn is getrouwd met Cornelia Muijen, uit dit huwelijk werden 6 kinderen geboren. Jacob overlijdt in 1864 en zijn vrouw erft alles, wat weer overgaat op de kinderen (5 boeren en 1 schipper) die het onverdeeld bezitten tot op 4 jan. 1870 toen de verdeling aan de orde kwam. In 1871 volgt weer een akte (R.A.D.558, inv.nr. 35); er wordt gemeld dat Cornelia Muijen verklaard verkocht te hebben aan haar zoon Aart van Dalen (bouwman/boer) het huis nr. 90 met getimmerten, erf en buitentalud (dijk). Aart is getrouwd met Marrigje Borsje en krijgen 4 kinderen. Aart overlijd in 1864, waarna Marrigje van Dalen Borsje in juli 1876 trouwt met Adriaan Hofwegen waaruit een zoon wordt geboren, Willem genaamd (Willem ten halve bedde) (R.A.D. 558, nr. 51). In deze akte blijkt dat Adriaan Hofwegen veel schulden heeft waarvan de kinderen bij deling niet zullen opdraaien (de boerderij van Jacob Hofwegen grenst aan de oostzijde, latere eigenaar is Cornelis Dekker). Marrigje overlijdt op 21 jan. 1878, en de verdeling volgt in 1884, de goederen worden getaxeerd en de boerderij komt in handen van Willem Hofwegen. Volgens Piet van Dongen schenkt Willem de boerderij aan Arie Verhoeven rond 1940, Willem Hofwegen overlijdt op 18 aug. 1946. Dan woont Arie Verhoeven er, maar verkoopt de boerderij op 18 aug. 1945 aan Jacob van Dalen, fruitteler. Afbraak boerderij dec. 1955. In 2016 bouw van een nieuw huis door de heer J.L. van Dalen deels op locatie van de boerderij. Zo begint en voorlopig eindigt deze plek aan de Kerkbuurt met Van Dalen. J.L. van Dalen overlijdt op 25 juli 2018.
[22] Henk van de Graaf 2016, tekening uit 1718 in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie Den Haag.
[23] Dordrechtsche Courant, 18 mei en 28 mei en 6 juni 1811. Zie ook Holwerda 2016, p.11.

Nieuws

Donateursavond 2024

04-11-2024

Het is weer zover: de jaarlijkse Donateursavond van Dorpsbehoud. Donateurs zijn persoonlij... Lees meer

Mooi resultaat RABO CLUB SUPPORT

14-10-2024

De uitslag van de RABO CLUB SUPPORT is bekend. Dorpsbehoud ontvangt maar liefst € 937,37, ... Lees meer

Geslaagd Zomeravondconcert in de Muziektent.

02-09-2024

Vrijdag 30 augustus was een prachtige dag, ideaal voor het laatste Zomeravondconcert van 2... Lees meer

Fotobank